Angelique Starreveld uit Zaandam was van 1990 tot 1999 politieagent. ‘Door het politiewerk heb ik zoveel mee gemaakt dat je van goeden huize moet komen om mij van mijn stuk te krijgen.’ Angelique weet anno 2019 hoe ze zaken moet incasseren, ze heeft tijd nodig om te reageren op een goede manier. ‘Als ik de oplossing in zicht heb, dan ga ik zo snel mogelijk die kant op.’ Daar gaat wel een groot verhaal aan vooraf.
Politieopleiding fijne combinatie
‘Ik heb eerst een jaar HBO Jeugd en Welzijn gevolgd. Dat paste niet bij mij. Toen zag ik een advertentie van de politie. Helpen van mensen en het oplossen van situaties sprak mij aan. Ook het leren van wetboeken. De politieopleiding bood een fijne combinatie van leren, werken, stage, sporten en het leren om te focussen, zoals bijvoorbeeld hoe je handelt bij schietincidenten. Je kon diverse kwaliteiten laten zien. Als ik iets lees, dan onthoud ik het. Een verbaal maken vond ik leuk. Je moet secuur zijn in wat je opschrijft, want als zaken onduidelijk zijn dan kan de zaak geseponeerd worden. Ook alle zintuigen moet je verwerken in een verbaal, dus wat je daadwerkelijk waarneemt, ziet, ruikt en voelt. Tijdens een verhoor zorg je dat je voorinformatie achter de hand hebt. Als iemand de zaak ontkent en zichzelf klempraat, dan kun je iemand daarmee confronteren.’
Ik werd steeds beter in het politiewerk.
Onbevangen het avontuur in
‘In 1992 kwam ik als agent bij Bureau Oud-West in Amsterdam. In die tijd liepen we als agent veel op straat. Door te praten met mensen ontdek je dingen die je niet vanuit de auto ziet. Ik hoorde bij de eerste groep vrouwen die toetrad tot een echte mannenwereld. In die tijd mochten twee vrouwelijke politieagentes nog niet alleen de straat op, dat mocht niet zonder bescherming. Dat sloeg natuurlijk helemaal nergens op.
Toen ik aantrad in april 1992 was ik 22. Ik was onbevangen, vond alles spannend en was benieuwd. Er hing iets avontuurlijks rond het beroep. Ik werkte graag in de weekeindes op het Leidseplein en in de nacht- en ochtenddienst. Dan gebeurde er altijd wel iets.’
De bijlmerramp
‘Op 4 oktober 1992 had ik ochtenddienst gehad. Ik had roti gehaald om die avond te eten. Ik weet nog dat ik die dag een verbaal had gemaakt, naar huis ging na een lange dienst, en dat ik in uniform thuis de tv aanzette. Het was 7 uur in de avond en ik zag de eerste beelden van de vliegramp in de Bijlmer. De roti heb ik over de grond gesmeten en ik ben direct naar de tram gerend om naar het bureau te gaan. Daar werden we met een busje naar de Bijlmer gereden. We waren een van de eersten ter plekke. Je zag alle ellende. De stank van de dood, de olie die overal lag, de dampen die zich vermengde tot een heel vieze stank die ik nooit meer vergeet. Ik weet nog goed hoe mensen daar lagen te verbranden en de mensen waar een arm en been vanaf was gerukt. Voor mijn neus gooide boven in de flat een man zijn twee kindjes naar beneden. Ze werden opgevangen. Degene die het tweede kind opving, viel daarbij achterover en brak zijn rug. Ik zag dat een man en later zijn vrouw uit het raam sprong, ze sprongen de dood tegemoet omdat ze ingesloten waren door het vuur.’
Er was geen ontsnappen aan, overal waren incidenten.
‘Er was zoveel dat ik niet meer wist wat ik moest doen. In die tijd was ik jong en onbevangen. Dat blijkt ook wel uit het feit dat ik toen bedacht dat ik op zoek moest naar de zwarte doos. Overal ging ik op zoek in de hoop dat ik deze zou vinden en de held van de dag zou zijn. Dat geeft goed aan hoe ik er toen mee omging. Er waren zoveel verschrikkelijke dingen om mij heen, daar wilde ik ook aan ontsnappen door me niet alleen te richten op het leed maar ook op het vinden van de doos.
Tot op de dag vandaag kan ik geen roti eten. Als ik de geur ruik, dan word ik misselijk. Voor mij is het de associatie dat voor die tijd alles nog gewoon was, daarna was alles anders.
In groepsverband is er daarna nog wel over gepraat, maar er was geen hulpverlening voor de agenten. Het was een mannencultuur, waarbij je niet praat over je gevoel. Je doet stoer. Veel mensen houden daardoor hun emoties binnen en beseffen niet dat dat het er uit moet om het te kunnen verwerken.’
Doos van Pandora
Ik werd heel goed in het niet toelaten van mijn gevoel.
‘Ik stopte alles netjes in de doos van Pandora. Die deksel deed ik heel goed dicht. Toen ik voor de tiende keer een kindje moest reanimeren besprak ik het niet meer. Ik kon hier toch niet weer over beginnen?
Ik hoefde maar een uniform aan te trekken of er was weer een incident. Zo heb ik achtervolgingen, dodelijke ongelukken en mensen met psychoses meegemaakt. Daar raakte ik zo aan gewend dat ik de emoties niet meer toeliet. Sterker nog, ik zocht de prikkels juist op om niet te hoeven nadenken over wat er gebeurd was. Zo ging ik juist in het weekeinde en in de nachtdiensten werken.’
Emancipatie van de politie
‘In die tijd werden de vaste groepen waar je mee samenwerkte vervangen. Je kreeg wisselende collega’s waardoor het signaleren van problemen wegviel.
In die tijd had ik een gevecht met mijzelf maar ook probeerde ik de cultuur binnen de politie te veranderen. Vrouwen werden toen nog geacht om pumps te dragen, een rokje en een sjaal. Op pumps kun je echt niet achter een verdachte aan. Daarom wilde ik een broek dragen, een pet op, en soldatenkistjes zodat je makkelijker kon rennen.’
Huiselijk geweld
‘Tijdens een huis aan huisonderzoek kwam ik bij een vrouw, die door haar man werd mishandeld. Toen ik dat zag, zei ik: ‘Wij moeten een kopje koffiedrinken.’ Ik hoorde toen dat zij en haar vijf kinderen iedere dag werden mishandeld als haar man thuiskwam van zijn werk. Hij bond ze vast aan de kachel en om 8 uur mochten ze naar bed. De vrouw wilde geen aangifte doen, want haar man had veel aanzien. Ze woonden in de Vondelparkbuurt en zij wilde dit rijke leventje niet kwijt.
Twee weken lang ben ik iedere dag bij haar langs geweest en zag dan nieuwe verwondingen. Toen heb ik haar neus op de feiten gedrukt. Ik heb haar verteld dat ik constant aan haar situatie dacht en dat mijn privéleven eronder leed. Zij was niet alleen slachtoffer, maar ook een stille dader doordat ze haar man door liet gaan met het mishandelen van de kinderen. Ik heb haar geconfronteerd met het feit dat als zij niets ondernam haar kinderen ook weer hun kinderen gaan mishandelen. Zij verkoos het luxe leven, maar haar kinderen waren de dupe. Daarom ben ik daarna naar het bureau gegaan en heb het gemeld. Daarna heb ik mijn handen van de zaak afgetrokken uit zelfbescherming, maar dat was eigenlijk al te laat.’
Constant gevoel van spanning
‘Je weet dat er iets mis is met je. Ik werd vaker ziek, had slaapproblemen en deed dingen die ik zelf niet begreep.
Toen kon ik al deze zaken nog niet in verband brengen met wat ik had meegemaakt.
Ik stopte het weg. Tot op de dag vandaag kan ik niet tussen half zes en 8 uur in de avond eten, want in die periode werden de kinderen in de Vondelbuurt mishandeld. Ik kon zelf helemaal niet verklaren waarom dat was. Pas veel later kon ik de relatie leggen.
In al die jaren verkeerde ik in een constante staat van spanning. Er hoefde maar iets te gebeuren of ik werd getriggerd om te helpen of weg te vluchten. Dat was een heel gejaagd gevoel.
Ik heb het wel eens op mijn werk aangegeven. Daarna ben ik bij een maatschappelijk werkster langs geweest, maar dat werkte niet voor mij. Ik moest een dagboek schrijven maar daar kwam niets uit. Toen nog niet.’
De man die wilde springen, bood ik mijn hand.
‘In 1998 wilde een man vanaf een hoteldakgoot springen. Ik heb naast hem gezeten, op hem ingepraat. Uiteindelijk bood ik hem mijn hand en zei dat als hij sprong hij mij mee zou trekken. Toen het gevaar was geweken, brak ik. Ik realiseerde me dat ik mijn eigen leven in gevaar had gebracht. Daarna heb ik me ziekgemeld. Lang heb ik alleen in bed gelegen en kwam er alleen maar uit om de hond uit te laten. Daarom snap ik zo goed hoe belangrijk buddy honden zijn.’
Lees ook het het tweede deel waarin Angelique door een bezoek aan het museum van 9-11 in New York ontdekt dat ze ptss heeft.