Tony Boon (19 jaar) uit Assendelft woonde vanaf zomer 2020 bij het topsportcentrum Papendal. Vanwege te weinig progressie werd hij weggestuurd, tot onbegrip van hem en zijn teamgenoten. ‘Ze hebben mijn resultaten vergeleken met baanwielrenners die ouder zijn. Dat klopt niet.’ Hij zet alles op alles om terug te komen.
‘Ik heb voor hetere vuren gestaan. Dit is niet het ergste wat in mijn leven is gebeurd. Ik heb alles overwonnen en ben er beter en sterker uitgekomen. Ik heb er heel veel voor moeten laten en er heel veel voor gedaan, dat kan ik niet zomaar opgeven. Er is maar een acceptabele uitweg en dat is goud winnen. Ik ben niet klein te krijgen, omdat ik zoveel narigheid heb gehad in mijn leven.
Dit is het eerste in een driedelige serie over topsporter Tony Boon.
Buitenbeentje
Als kind was Tony vooral ‘een studiebolletje’ zoals hij dat zelf formuleert. Vanaf zijn achtste gaat hij op taekwondo en op schaatsen. Hij was een buitenbeentje op school, was net even te slim, hij sportte niet veel en kon totaal niet voetballen. ‘Daarom was het makkelijk om de pik op je te hebben.’
Met zijn ouders reed hij het hele land door voor wedstrijden taekwondo. ‘Op de verjaardag van mijn vader zei hij dat het wel eens leuk zou zijn als ik een keer een beker mee naar huis nam. Op 12 december 2012 – ik was tien – werd ik derde. Voor het eerst won ik een beker. Dat was een nieuwe ervaring. Ik was eerder niet gewend om te focussen op steeds een nieuwe tegenstander in een nieuwe ronde bij een toernooi.
De trainers wisten wel dat ik het kon, maar eindelijk liet ik het zien.
Daarvoor gaf ik te snel op. En toen ging het snel.’
Tony ging van een naar twee trainingen in de week. In de wedstrijden werd hij steeds beter. ‘Dat geeft wel een boost aan je zelfbeeld. Ik had of heel weinig zelfvertrouwen of heel veel, nooit iets ertussenin.’
Schaatsen voor ‘de leuk’
Bij STG Zaanstreek ging hij ook meer schaatsen. ‘Dat was meer voor ‘de leuk’, niet voor de prijzen.’ Tot hij een schaatswedstrijd reed voor mensen zonder licentie. Na afloop reden zijn ouders en hij naar huis. Daar werd hij gebeld door de trainer dat hij gewonnen had. Tony was meer bezig geweest met het kijken naar Sven Kramer en de andere schaatsers op TV. Het seizoen daarna kreeg Tony een licentie en werd hij een van de twee schaatsers die op de clubkampioenschappen er boven uit staken. Vanaf zijn twaalfde trainde hij mee met een groep van tien schaatsers van 18 tot 20 jaar.
Dit begon serieus te worden.’
Als schaatser moet je ook in de zomer trainen, dat deed hij op een racefiets.
Bij de citotoets had hij een iq score van 136. Zijn vader zei: ‘Dat is hoog gek!’ Tony volgde vwo extra bij het St Michael College, zonder Latijn en Grieks.
Vader
Eind eerste klas – Tony was dertien – werd zijn vader ziek, hij had uitgezaaide maagslokdarmkanker. ‘We waren er eerst luchtig over. Dat zouden we wel fixen. We gaan gewoon door met leven. En toen zag ik hem liggen op de IC verbonden met slangen aan apparaten. Dat was pijnlijk. Die avond moest ik een wedstrijd schaatsen, daar ging ik wel heen.
Door het trainen werd ik steeds beter. Mijn vader ging daarvoor altijd mee, maar door de chemo lukte dat vaak niet. Ik stuurde dan mijn tijden door.
Mijn vader was ook slim, maar een beetje lui. Het was belangrijk voor hem dat ik op school zou doorzetten. Het behalen van diploma’s was het belangrijkste. Zelf had hij het vwo niet gehaald, uiteindelijk wel de havo. Daarna heeft hij volgens mij geen opleiding afgerond. Hij is wel goed terecht gekomen, hij werd manager verkoop bij de Forbo. Maar hij realiseerde zich ook dat als daar iets gebeurde dat het moeilijk zou worden zonder diploma’s.’
Hij had het gevoel dat hij iets had laten liggen. Bij mij wilde hij het anders.
Geheel onverwachts
Voor het NK sprint in het Thialf had ik kaartjes gewonnen. Ik ben daar met mijn neef heengegaan, omdat mijn vader de energie niet had. De dag erna kwam mijn neef om diezelfde reden de bomen bij ons snoeien. Die avond was mijn vader bovenaan de trap ingestort. Die avond overleed hij heel onverwachts, als gevolg van bloedproppen. Het was 25 januari 2016, mijn vader was 51 jaar. Mijn vader en ik waren beste maten, koek en ei.
We deden alles samen, zoals fietsen en schaatsen, dat viel allemaal weg.
Mijn wereld stortte in.
Dat weekeinde zou ik voor de eerste keer een wedstrijd rijden in het Thialf. Ik reed zoveel harder dan daarvoor. Mijn vader was er nu echt niet meer om te kijken. Dat was pijnlijk. Door de wedstrijd was ik vrolijk, maar thuis was het zo droevig.
Naar school gaan lukte maar af en toe, daarna was ik bekaf. Toen ik goede tijden bleef rijden, mocht ik meedoen op de speciale baanuren van de schaatsselectie. Trainen werd mijn uitlaatklep. Ik ging heel veel schaatsen en deed het heel goed voor mijn leeftijd.’
Lees nu deel 2 Opkrabbelen uit een diep dal.
Lees ook deel drie: Op weg naar een status